maandag 25 februari 2013

Een allegatie voorafgaand aan de abdicatie





"Verlossing is geen wellness."


(citaat uit het boek Jezus van Nazareth - Proloog - De kinderjaren)
 
 
 
Inderdaad: verlossing is geen wellness, maar (een) weldaad.
God heeft ons welgedaan.
Daarom vraagt hij ook wel-daden aan ons.

zaterdag 23 februari 2013

Ziek

De jongens zijn ziek. Allebei. Een wonder eigenlijk, want jaren gingen voorbij zonder dat er meer aan de hand was dan een ordinaire snotneus of een niesbui of twee. En nu is het kerstvakantie en hebben de heren bijna vanaf dag één achter elkaar koorts gekregen. Die koorts blijkt vanuit de bodem van hun tenen te worden beleefd. Er wordt, vanaf bed en bank, uitsluitend nog zacht murmelend en monotoon gepreveld, elk half uur de thermometer ingeschakeld en het loopje naar de wc beschouwd als een onderneming van groteske afmetingen. Ondertussen proberen wij, ouders, alle hoofden koel te houden. Water drinken is belangrijk weten wijzelf, maar zie het hun maar eens wijs te maken. Nergens hebben ze zin in, en dus al helemaal niet in een glaasje water. Zelfs televisie is voor Luuk alleen nog interessant als we de dvd’s van de rustgevende, ouderwetse serie De Zevensprong opzetten. Ellendeling die ik ben, herinner ik hem fijntjes aan alle momenten van het afgelopen jaar dat hij juist zo verlangde naar een griepje. Nu het zo ver is, ben ik niks te beroerd om hem eens passend de les te lezen over deze overmoedige en zondige verlangens. Luukjelief had zo’n griepje natuurlijk niet in de vakantie gepland en het hele gebeuren verder ook zwaar geromantiseerd. Ziek zijn betekende voor hem vooraleerst niet naar school te hoeven en verder op de bank liggend Donald Duckjes lezen, afgewisseld met hapklare brokken televisie of computerspelletjes, desnoods even wat lego en verder lekkere hapjes en tot slot een cadeautje toe. Dan is de werkelijkheid hard. Na anderhalve dag koorts en amper eten wekken we Luuk ’s ochtends weer en verzucht hij: “Ik begrijp niet dat ik nog niet dood ben.”
 

Deze column werd in 2008 gepubliceerd in Aan de Hand

 

maandag 18 februari 2013

Glorie en schande


De kerk bestaat uit mensen die als het moeilijk wordt het vuile werk graag door een ander laten opknappen. Ze bestaat uit zwakkelingen die het zelf niet kunnen bolwerken. Huichelaars en goochemerds. Mensen die de kat in het donker knijpen en het achter de ellebogen hebben. Mannen met eerzucht en vrouwen met praalzucht. Burgermansfatsoen overspoten met een dun laagje religie. Met kerst zit de hele meute in de kerk te zingen van vrede op aarde, maar als het er echt op aankomt, blijft de goegemeente net zo gemakkelijk op de bank hangen. De mond vol over Jezus en genade en vergeving, maar in praktijk zie je totaal geen verschil met welk ander mens dan ook. Op zijn best een groep goedbedoelende, maar niets bereikende vrijwilligers met een iets te groot geweten en een veel te klein gevoel voor realiteit. De kerk? Dat is een volkomen achterhaald instituut met een geschiedenis waar ze, als je geluk hebt, zelf liever niet aan herinnerd wil worden. En één van hen ben ik.


De kerk bestaat uit heiligen die gekocht zijn door het bloed van het Lam van God. Ze bestaat uit uitverkorenen die de hemel hebben geërfd. Mensen die zich afhankelijk hebben gemaakt van hun Verlosser. Kinderen van de Allerhoogste die zich niet hebben bevlekt met de zonden van deze wereld. Beide benen op de grond en het hart in de hemel. In de wereld, maar wezenlijk anders. Vol geloof, vol hoop, vol liefde. De kerk wordt behuisd door mensen die laten zien wat het is om de minste te willen zijn. Niet uit op effectbejag of eergevoel. Hun kruis opnemend lopen ze hun Heiland achterna, waar hij ook gaat. En waar hij is, daar zijn zij. Uit de hemel geboren, naar de hemel onderweg. Alle ballast verloren, alles afgelegd wat aards is. Licht en vrij en vol van leven. Olie voor hun lampen en brood en wijn als levenskost. Geschoeid met het evangelie van de vrede en bewapend met het Woord van de waarheid. Brandende harten en vurige liefde. Met een staat van dienst waar je jaloers op kan worden. Alles om niet ontvangen van hun enige Heer, die een eindeloze liefde voor hen koestert. En  één van hen ben ik.

 

donderdag 7 februari 2013

Elpenbeenen legeren

Wat een interne verhuizing al niet teweeg kan brengen. Tussen de religieuze boeken van lang en nog langer geleden vond ik opnieuw een boek dat gezien de handtekening op de eerste pagina nog van mijn opa zaliger geweest moet zijn.

Ik meld het hier niet met trots, maar mijn opa zaliger schijnt in zijn leven een nogal onmogelijke man geweest te zijn. Toen hij overleed was ik amper twee jaar oud en de kans is levensgroot dat hij en ik elkaar in dit ondermaanse nooit hebben ontmoet en daarom kan ik uit eerste hand niets over hem kwijt, maar de verhalen over hem deden de ronde in de familie. Veel weet ik daar niet (meer) van, maar wel dat mijn eigen moeder zaliger altijd vol bewondering over háár moeder sprak: een zeer vrome vrouw, zichzelf altijd wegcijferend, hard werkend, nooit klagend, etc. etc. Over haar vader daarentegen sprak zij zelden, en als ze dat deed kwam vooral zijn bovenmatige gestrengheid ter sprake. Er deugde nooit nergens niks van, en dat gold (natúúrlijk!) ook voor de kerk. Allemaal te licht en te gemakkelijk. Misschien was het omdat mijn oma en opa met elkaar moésten trouwen (mijn oma scheen dit altijd als een straf van God te hebben gezien), dat het een en ander zo is komen te liggen, maar dat is zomaar een aanname.

Terug naar dat boek.
Ik zal hieronder de titel weergeven zodat u gelijk weet welke geest we hier in de kuip hebben: (houdt u vast)

DE
DONDERSLAG
DER
GODLOOZEN
WEGENS
HET SCHRIKKELIJK OORDEEL, ENDE
DE PIJNE DER HELLE.
 
HET EERSTE DEEL.



Bent u daar nog?
Gelukkig maar, want er is ook nog een tweede deel:

MET DE
HEMELSE VREUGDE
VOOR DE GELOOVIGE ZIELEN.
 
HET TWEEDE DEEL.
 


Eind goed, al goed dus?

Niet helemaal. Want het slechte nieuws is dat het boek 262 pagina's telt en het tweede deel pas een aanvang neemt op pagina 222.


Aanvankelijk was ik van plan om dit stichtelijk volksboek dat Cornelis van Niel in 1660 schreef de grond in te boren, omdat het natuurlijk vol van angst en vrees voor de hel staat en dit niet bepaald de juiste weg is om tot Christus te komen. Maar daar kwam ik toch enigszins van terug. Want toen ik eens heel eerlijk de "voorrede" ging lezen las ik daarin dingen die moeilijk zijn te weerleggen.

De "goedgunstige Lezer" wordt daarin namelijk opgeroepen om eens na te denken over de dood. Gezellig! Niet dus, maar ook de auteur weet daarvan:

"Want daar zijn weinig Menschen die gaarne hooren van den Dood, en van het laatste Oordeel dat op den Dood volgt, bij name rijke en wereldsche mensen, die op elpenbeenen legeren slapen, en weeldig zijn in hare Maaltijden, die in alles volheid hebben, en geenes dings gebrek, met de Laodicensen. Apoc. 5 : 17."

Het klopte natuurlijk als een bus wat hier werd beweerd. Wie een rijk leven lijdt taalt niet naar en om de dood. En rijke mensen, hoorde ik daar ook niet bij? Slaap ook ik immers niet op een "elpenbeenen leger"? Ben ook ik niet "weeldig in (mijne) Maaltijden" en heb ik niet "in alles volheid en geenes dings gebrek"?

Ik zal dit boek nooit gaan lezen, vermoed ik. Maar de boodschap ervan kwam voor deze "geloovige ziel" die helemaal vanuit de zeventiende eeuw als couch potato te kijk wordt gezet als een eh...  donderslag. En mijn opa? (zie foto - voor zijn boerderij in de Hoekse Waard) Die had me natuurlijk allang een draai om de oren gegeven voor al mijn lichtzinnig- en vrijzinnigheden! Misschien had hij daar ook alle reden toe. Niet dat ik nu heel bang voor de hel ben geworden, maar wel voor het gegeven dat die hemelse vreugde van het tweede deel bepaald nog niet te allen tijde in mijn leven zichtbaar is. Daar ligt nog wat werk in het verschiet voor deze goedgunstige lezer...